Home - Inhoud - Terug (Chrono 3) - Volg. (bewoners en werkers)
Chronologie 4: PENTAGONPAPERS


WA-bestuur van zomer '71 tot '73, waarna het werd uitgebreid met Drechsel
en anderen: (v.l.n.r.) o.a. Hessing (oud-PvdA-gemeenteraadslid),
ex-vakbondsbestuurder Middelhuis (in het midden, zittend achter tafel)
en oud-minister van sociale zaken Veldkamp (rechts vooraan) - ontleend aan
'Om het geluk van de Zwakzinnige', Stichting Dennendal


De 'PENTAGONPAPERS'

Van speciaal belang voor de chronologie zijn de notulen van het Interim-Bestuur van april, mei en juni 1973. Ze vormen als het ware 'de missing link'. Nadat Tonkens met behulp van de stafnotulen en stafnota's een beeld kon schetsen van de ontwikkelingen op stafniveau, is het mogelijk via de bestuursnotulen een idee te krijgen van het denken op bestuursniveau.


Herkomst stukken:
De documenten zijn op 11 februari 1974 in handen gevallen van bezetters van het Willem Arntsz-Huis in Utrecht. In dat gebouw bevond zich een bestuurskamer, waarvan de archiefkasten zijn geplunderd.
Volgens Wil Snijders werd de actie gecoördineerd door de Raadskeldergroep en de Rooie Rat. De Raadskeldergroep resideerde in de Raadskelder onder het Utrechtse Stadhuis en was actief op allerlei fronten, met name ook de (geestelijke) gezondheidszorg. De Rooie Rat was een maoïstische boekhandel.
Wil heeft de notulen en de bandjes die later door VN zijn gebruikt, op een gegeven moment uit het bezette WA-Huis gesmokkeld en in de Raadskelder opgeborgen. Hij is daarna teruggegaan naar het WA-Huis, dat ze tot de volgende ochtend bezet hebben gehouden. ’s Nachts zijn allerlei documenten gekopieerd, maar die zijn de volgende ochtend in handen gevallen van de politie. Wil heeft een dag op het bureau vastgezeten. Daarna heeft hij de bandjes en de notulen uit de Raadskelder meegenomen naar Den Dolder.
Na de bezettingsactie zijn de bandjes doorgespeeld aan Gerard van Westerloo en Tessel Pollmann van Vrij Nederland, die er op 2 maart '74 een artikel aan hebben gewijd. Uit de bandjes blijkt dat Hendrik van Nek op 20 november 1973 door Drechsel en Hessing op het bestuursbureau is ontvangen. Van Nek compromitteert zich nogal tijdens het gesprek en is ook kennelijk verward (zegt dat ie het gevoel heeft dat ie ‘een verrader’ is en ‘toch tegen Vietnam’ blijft).
De notulen zijn destijds waarschijnlijk niet goed bestudeerd. Waarschijnlijk dachten journalisten en actievoerders dat er niet veel interessants in zou staan, in de veronderstelling dat werkelijk saillante opmerkingen niet zouden zijn opgenomen. Alle aandacht ging uit naar de bandopnamen van 20 november, 27 december en 11 januari, met schokkende onthullingen over het gevoerde bestuursbeleid ten aanzien van dissidenten, ouders en onderling (zoals het aftreden van Hessel en Wiegersma op 11 januari). De schriftelijke notulen, die lopen van april tot oktober, zijn minder explosief maar niet minder belangwekkend, omdat zij de geleidelijke gang naar de apotheose schetsen.
De stukken zijn in paviljoen Donders opgeborgen en in juli ’74 bij de ontruiming door Wil Snijders meegenomen naar huis. Daar hebben ze tot ’95 op zolder gelegen. Toen hij in 1995 samen met mij door Evelien Tonkens werd geïnterviewd, zijn ze samen met zijn krantenknipselarchief en nog wat ander materiaal aan mij gegeven.

Achtergrond van de vergaderingen
Al in het voorjaar van ’72 produceert de staf van Dennendal stukken over de verdunning, waarin wordt ingegaan op zowel de uitgangspunten van de verdunning als de concretisering daarvan in nieuwbouw. Er wordt overlegd met projectontwikkelaar Bofinex, die in eerste instantie meegaat met de voorstellen maar op 14/5/73 definitief laat weten geen mogelijkheden te zien voor het bouwen van woningen voor ‘normale’ mensen op het terrein. Er zijn te veel problemen uit een oogpunt van vergunningen, bestemmingsplannen en dergelijke.
Daarmee wordt de indruk gewekt dat een jaar lang voor niets is vergaderd, bestudeerd en geschreven. Dennendal zou genoegen moeten nemen met ‘een ontmoetingsplek’, zoals caravans op het terrein of een openbaar zwembad.
Voorstellen van Dennendal om andere architecten (Van Klingeren?), projectontwikkelaars in de armen te nemen stuiten op verzet/onwil van het bestuur, ofschoon door Dennendal wordt aangetoond dat het onderzoek van Bofinex op feiten onjuist is.
Centraal in de vergaderingen van april, mei en juni ’73 staan de verdunningsideeën van Dennendal en het opereren van Carel Muller.

Toelichting op de documenten:
Het is achteraf buitengewoon jammer dat de stukken destijds niet grondiger zijn bestudeerd. Nieuw Dennendal had heel wat sterker gestaan als ze wél waren gebruikt. Er blijkt zonneklaar uit dat het bestuur al in het voorjaar van '73 zijn ziel had verkocht aan Bofinex. Verder vallen op de aanwezigheid van Wiegersma en Hessel bij de vergaderingen en het ontbreken van iedere affiniteit met het verdunningsregime en de bijna agressieve benadering daarvan.
De vergaderingen zijn door secretaris Cras of een typiste in steno genoteerd en gedetailleerd uitgewerkt en geven een goed beeld van de vergaderstijl en de persoon van de 'sfinx' Drechsel - die in de stukken pas eigenlijk voor het eerst goed naar voren komt. Drechsel zit de vergaderingen voor en heeft het hoogste woord. Hij blijkt zich snel in materie te kunnen inwerken. Ook vat hij kundig samen en trekt bondige conclusies. Een aantal zaken vallen op:
- Hoewel zij pas in augustus werden voorgedragen, zijn Wiegersma en Hessel aanwezig bij vergaderingen op 2/4/73 (Wiegersma) en 1/6/73 (Hessel). Kennelijk werden ze ingewerkt. De benoeming van Wiegersma zou in september op verzet stuiten van de staf en Carel Muller zou op 17 oktober weigeren deel te nemen aan een vergadering waarop Wiegersma aanwezig was. Het is opvallend dat het bestuur, als het ware achter de rug van iedereen - ook de benoemende instanties - om, Wiegersma en Hessel liet meevergaderen terwijl hun benoeming nog onderwerp van felle discussie zou worden.
- Niet alleen de staf zat met de nasleep van het eerste conflict: ook het bestuur zat daarmee in de maag. Het was er kennelijk alles aan gelegen te voorkomen dat het net als zijn voorganger gedwongen zou worden het bijltje er bij neer te gooien en voortijdig af te treden: ‘regeringen moeten regeren, bestuurders moeten besturen’.
- Drechsel, Wiegersma en Hessel zijn ex-bestuurder van een universiteit en stellen zich tegenover Muller en zijn medewerkers op alsof ze te maken hebben met (linkse) studenten - zoals blijkt uit opmerkingen van Hessel, die het erover heeft dat ‘Muller benaderd moet worden als de studenten van de universiteit waarmee spreker ervaring heeft’.
- Drechsel laat zich afwisselend lovend en denigrerend uit over Muller. Hij dicht hem wel kwaliteiten toe, maar spreekt tegelijkertijd over zijn ‘gebrekkige psychologenwijze’. Ook bekritiseert hij Mullers debattechniek, waar Muller wordt verweten dat hij ‘sprekers tegen elkaar uitspeelt’. Hij wekt doorlopend de indruk dat hij Muller zo niet als een vijand dan toch als een tegenstander ziet. Waar sprake zou moeten zijn van wederzijds inspirerende polariteit tussen bestuur en directie lijkt eerder sprake van de neiging de andere partij de wil op te leggen en zo nodig de mond te snoeren en uit te sluiten.
- Drechsel zegt op een gegeven moment positief te staan tegenover de verdunning, en wil zelfs wel praten met B&W van Zeist en andere instanties over bouwvergunningen, voor de bouw van ‘een ontmoetingscentrum’ op Dennendal. Hij laat echter tegelijkertijd voortdurend blijken geen affiniteit en heel weinig begrip voor de verdunningsfilosofie te hebben. Ook de andere bestuursleden weten kennelijk niet goed waar ze het over hebben. Verdunning wordt vooral gezien als iets dat samenhangt met nieuwbouw en dat zich mogelijk in de toekomst zou moeten afspelen. Er wordt niet onderkend dat verdunning in de eerste plaats een kwestie is van houding en mentaliteit bij de groepsleiders en andere personeelsleden, die met de pupillen omgaan op basis van communale lotsverbondenheid, solidariteit en principiële gelijkheid. Er wordt geheel voorbijgegaan aan de verdunningsvormen die op het terrein al twee jaar zijn gerealiseerd (zoals bijvoorbeeld dat pupillen thuis – zowel op het terrein als daarbuiten - worden ontvangen en mee naar de stad worden genomen). Uit de woorden van de bestuurders blijkt dus weinig of geen inzicht in en waardering voor de positieve kwaliteiten van de ontwikkelingen op Dennendal - dat daardoor van hen in wezen geen enkele kans kón krijgen.
- Drechsel gebruikt op een gegeven moment herhaaldelijk de uitdrukking ‘take it or leave it’ met betrekking tot Carel Muller, die eventueel kan ‘opkrassen’ en met zijn boeltje kan verhuizen naar Noord-Holland. Het lijkt er veel op dat hij al in mei en juni ’73 bezig was zichzelf mentaal op te warmen voor het ontslag van Muller en diens aanhang – dat was dus bijna een jaar voor de commissie-Langemeijer de opdracht tot ontruiming kreeg.
- Carel Muller wordt bij zijn contacten met het bestuur enkele malen vergezeld door andere stafleden, zoals Jan Marcelis en Henk Remeyer. Het is mogelijk dat dezen, gezien de dominante opstelling van Drechsel, de indruk hebben gekregen dat niet langer Muller de lakens uitdeelde op Dennnendal, maar Drechsel, en dat zij daardoor zijn gaan twijfelen aan de mogelijkheden voor een autonoom Dennendal. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat zij die gevoelens hebben gedeeld met andere stafleden of dat die in de staf aan de orde zijn gesteld. Dat zou deels verklaren waarom de staf onder zo grote druk kwam te staan dat zich in december een schisma voltrok (zie in de Chronologie1 bijvoorbeeld het briefje van staflid Jaap Buitendijk van 25 september over verschillende tramlijnen en uiteenlopende opvattingen over conducteurschap).


UITTREKSELS:


Vergadering 1/6/73:

Enkele uittreksels uit de notulen van een vergadering van 1/6/73, die onthullend zijn voor het inzicht en de benadering van het bestuur (aanwezig de heren Drechsel, Hessel, Middelhuis, Otto (Bofinex) en Struik (GITP).
Pagina 1.
(Spreker dhr. Drechsel) ‘Het is niet verwonderlijk dat het GTP op Dennendal is vastgelopen. In het gesprek met het bestuur, drs. Muller en Bofinex op 14 mei jl., zei de heer Muller dat de rapportering niet is om over naar huis te schrijven, terwijl Bofinex in zijn weerwoord te kennen gaf dat men met enthousiasme in Dennendal begonnen was, doch op een gegeven moment werd de zaak getraineerd. Ook het bestuur heeft dat gevoel gekregen in bedoelde bespreking. Het vervolg-gesprek met de heer Muller zal dan ook worden gevoerd aan de hand van dezerzijds op te stellen agenda, omdat de discussie-methodiek van de heer Muller is – wanneer het over verdunning gaat – de één tegen de ander uit te spelen.’
Verderop wordt gezegd dat ‘spreker gelooft dat er in wezen één man is die de verdunningsgedachte uitdraagt’ (Muller).
Nadat uitvoerig is uitgeweid over het onhaalbare van verdunning, zowel uit oogpunt van bouwvergunningen als maatschappelijk, wordt onderaan op pagina 2 gezegd: ‘Bezien vanuit de kant van het Interim-bestuur, is dat bestuur hier binnengehaald bij een zieke stichting en wel zo ziek dat op een gegeven moment het voormalige bestuur en bloc vertrekken moest en dat een in omvang zeer beperkt bestuur tot taak had orde op zaken te stellen’.
Op pagina 3 volgt een betoog over de organisatorische doelstellingen van het bestuur, dat vervolgens overgaat in: ‘Maar wij kunnen de kans niet uitsluiten dat wij geconfronteerd worden met een situatie waarin wij onze ideële wensen niet kunnen verwezenlijken. Er staan ons dan twee wegen open, ten eerste de weg die het vorige bestuur gekozen heeft door met de handen omhoog te gaan staan en weg te lopen omdat men het niet meer zag, of de weg waarvoor regeringen zo vaak komen te staan: regering regeert en dus bestuurders bestuurt. Er komt een moment dat het bestuur moet zeggen: wij zijn er allemaal van overtuigd dat wij verdunnen moeten, maar als ons niet tijdig een handzame oplossing wordt geboden, dan zullen wij ons daar tegenover moeten opstellen.’
Vervolgens wordt geconstateerd dat ‘de inspectie wel vraagtekens heeft t.a.v. de personen die zwakzinnigenzorg beoefenen, met name of er op Dennendal een minimale opbouw van het personeelsbestand is’.
Dan wordt verwezen naar de ‘gebrekkige psychologenwijze’, waarop Muller heeft geprobeerd duidelijk te maken dat het bij de verdunning gaat om een ‘gezamenlijk mens-beleven’. Aan het slot van pagina 5 wordt geconcludeerd. ‘Wel moet aan Muller duidelijk gemaakt worden dat wij nu in het stadium gekomen zijn van ‘take it or leave it’ Als Dennendal met een en ander geen genoegen neemt, dan moet ook gezegd worden dat zij dan van het terrein maar weg moeten gaan.’
Bovenaan pagina 6 wordt dit betoog vervolgd met: ‘De heer Middelhuis is het eens met de visie van drs Drechsel en herinnert eraan dat de commissie-Veraart in een notitie heeft gezegd dat het Dolders conflict mede is ontstaan door een infantiele afhankelijkheid van de staf van Dennendal, alsook door het verschil in disciplines van de traditioneel verpleegkundige staf en die van de Kabouter-wereld.
Vervolgens komt de heer Otto van Bofinex aan het woord: ‘De heer Otto is van mening dat de Kabouters op Dennendal het moe zijn geworden en dat er een duidelijke slijtage in de kaboutergroep is waar te nemen.’ Hij ontleent die visie aan ‘projektleiders’.
Dan de heer Hessel: ‘Hoewel prof. Hessel de heer Muller niet kent, blijkt spr. uit deze discussie dat hij op dezelfde wijze benaderd moet worden als de studenten van de universiteit waarmee spr. ervaring heeft opgedaan.
Daarna weer Drechsel: na enige relativerende opmerkingen constateert hij dat Muller toch zal moeten instemmen met een redelijk decissie en laat dan volgen: ‘Als hij dat niet wil, dan moet het bestuur zich op het standpunt stellen dat hij dan maar moet opkrassen.’ Vervolgens over de heer Marcelis: ‘laatstgenoemde heeft weinig indruk op spr. gemaakt: wat is dat voor iemand?’
Ten slotte: ‘De heer Struik (GITP) gelooft wel dat de heer Muller, wanneer hem op die voorgestelde wijze de tussen-oplossing wordt meegedeeld, waaruit blijkt dat met zijn ideeën zoveel mogelijk rekening is gehouden, eieren voor zijn geld zal kiezen, mede omdat hij wel begrijpen zal dat hij niet aan de gang kan blijven. Tot nu toe kon Muller zowel met het bestuur, met Bofinex als met het GITP nog alles doen’.

Vergadering van 12/6/73:
De vergadering van 12/6/73 begin met de opmerking: ‘Drs. Drechsel is zeer teleurgesteld over het afgelopen gesprek met de heren Muller en Remeyer, omdat de ondertoon doet denken aan de circulaire van heer Grimm (betreffende instelling O.R.). Een zwak bestuur zou zeker bezweken zijn voor het verzoek hem een opdracht te geven tot formering van een bouwteam, dat ongetwijfeld een plan zal maken waarin de ideeën van de heer Van Klingeren domineren. In het op 30 mei jl gevoerde gesprek op Dennendal met de inspectie kreeg spr. de indruk dat met de heer Muller wel compromissen te treffen zijn. Spr. vreest nu dat wij toch te maken hebben met een groep medewerkers die tracht het bestuur achter hun karretje te spannen. Spr. zegt niet de karakterologische struktuur te hebben om zich daarvoor te lenen en verwacht dat er een moment zal komen dat tegen de heer Muller gezegd zal moeten worden ‘take it or leave it’. Als spreker president-commissaris van een onderneming zou zijn, dan zou spr. tegen een directeur die zich zo opstelt tegenover een compromis-voorstel zeggen een andere werkkring te zoeken. Spr. denkt in zulke gevallen rechtlijnig en meent – gezien de achterliggende conflictsituatie – dat deze gedragslijn de juiste is.’
Elders in de notulen wordt over het stuk van 'heer Grimm' opgemerkt: ‘Deze aan mr. Cras als secretaris van de werkgroep O.R. gezonden circulaire die mede wegens het taalgebruik de ergernis van het bestuur heeft gewekt, zal in afwijking van het in de notities van mr. Cras gedane voorstel voorlopig ter zijde worden gelegd.’

Naschrift
Het gaat hier dus over mijn verslag ‘De ballen met je ondernemingsraad’ , waarin ik er op wijs dat bij het opzetten van een radenstructuur voor de Stichting pas nadat binnen de hoofdafdelingen afzonderlijke raden zouden zijn gevormd, kon worden overgegaan tot het opzetten van een centrale raad – een ter zake zeer relevant stuk, vol democratiseringsvuur, dat in eerste instantie was gericht tot de groepsleiding en vandaar de sprekende kop droeg ‘De ballen enzovoort’. Aan het slot van het verslag bedank ik voor deelname aan de O.R., maar ik zal de rest van het jaar ijveren voor een Dennendalraad.
De raad zou er voor Dennendal nooit komen, hoewel de democratisering op paviljoen Lorentz resulteerde in een Lorentzraad. Achteraf gezien is het niet tot stand komen van een Dennendalraad wel begrijpelijk: de raad werd beschouwd als een centraliserend orgaan binnen de stichting en daaraan bestond in de zomer van '73 in het naar autonomie strevende deel van Dennendal allesbehalve behoefte. Daarnaast gold dat, gezien de doelstellingen van Dennendal, de prioriteit lag bij informele democratie, uitgaande van het voor gemeenschapsvorming belangrijke harmoniemodel (bij de groepsleiding bestond weinig animo voor een formeel verkiezingsproces). Ook gold dat de tegenstellingen tussen bestuur en staf en binnen de staf na de zomer, in september/oktober, door de druk van het bestuur plotseling zulke proporties aannamen dat de ontwikkeling van formele democratie binnen Dennendal niet langer de nodige prioriteit kon worden gegeven.

HG, oktober 2002; op 20 november 2014 zijn herschreven de voorlaatste alinea onder 'herkomst stukken', beginnend met 'De notulen zijn waarschijnlijk destijds niet goed bestudeerd', alsmede de eerste alinea van onder 'Toelichting op de documenten', beginnend met 'Het is achteraf buitengewoon jammer'...