HOME - INHOUD (terug) - INTRODUCTIE II (volgende) - PAGINA 1
DENNENDAL: INTRODUCTIE I: HET POLITIEKE KADER:
'Ontsteek de lamp: Ik zal je een mooie sneeuwbal tonen'
(vrij naar Matsuo Bashõ).

Dennendal: Apocalyps van de beginjaren zeventig
Introductie: het politieke kader
Op 11 mei 1973 stond het kabinet-Den Uyl op de trappen van Soestdijk en was 'het meest linkse kabinet van na de oorlog' een feit (Bootsma, Breedveld: 23). Die linksigheid was zonder twijfel wel bij Den Uyl aanwezig, maar zeker niet bij de coalitiegenoot KVP. Dat het kabinet er kwam, was mede te danken aan de jaren die eraan voorafgingen, waarin de generatie van de babyboomers en hun culturele revolutie maatschappelijk de toon aangaven. Toen het kabinet aantrad - mede op basis van het PvdA-programma Keerpunt '72 dat bol stond van mooie gedachten over gelijkheid, democratisering en strijd voor de zwakkeren in de samenleving - had de restauratie echter al ingezet. Den Uyl verklaarde hier zelf in een van zijn laatste interviews in 1987 over: 'Toen het kabinet-Den Uyl in 1973 aantrad was het eigenlijk al te laat. Het denken in termen van vernieuwing was al aan het stagneren. (...) Onze hervormingsvoorstellen kwamen zwaar onder vuur te liggen, hoe redelijk we ons ook opstelden. De maatschappelijke tegenstroom was volop in opmars' (Bootsma, Breedveld: 314).
Als geen ander conflict illustreert de 'Dennendalaffaire' de opkomst en de ondergang van het alternatieve, progressieve gedachtegoed in die jaren. De Telegraaf had de zaak in 1971 aangejaagd met een schoolvoorbeeld van hoe-het-in-journalistiek-níet-moet: het blad koos voor een onverbloemde hetze om veronderstelde misstanden in een verondersteld alternatief en anarchistisch bolwerk aan te kaarten, zoals kan worden geïllustreerd met een citaat uit de editie van 27 maart 1971: geneesheer-directeur WA-Hoeve A. Poslavsky (tegenpool van Dennendaldirecteur Carel Muller): 'Ik zie nog maar één kans op redding: publikatie in de krant.' Vervolgens meldde het blad onder het kopje 'Gebed verhoord': 'Zijn gebed werd verhoord. Maandagmorgen startten de Telegraaf en de Courant Nieuws van de Dag met een serie artikelen, waarin het kapseizen van de Willem Arntzhoeve werd gemeld.'
De krant identificeerde zichzelf volledig met de aanklagers en werd hun spreekbuis. Er werd geen enkele poging gedaan een schijn van objectiviteit of hoor en wederhoor op te houden: het was regelrechte actievoering tegen het spookbeeld van 'alternatief links'. Van de gemelde nalatigheid van personeelsleden waardoor fatale ongelukken zouden zijn ontstaan, bleek bij later onderzoek niets. Excuses van zowel de tegenpartij als de Telegraaf zouden uiteraard uitblijven.

Dennendal werd ten tijde van het eerste conflict onder het conservatieve kabinet-Biesheuvel aan de zorg van voormalig KVP-minister Veldkamp toevertrouwd. Deze herstelde de onder staatssecretaris Kruisinga door het WA-bestuur geschorste Carel Muller in juli 1971 in zijn functie en schiep daarmee ongewild een alternatieve volksheld. Daar zou hij ten tijde van de latere controverse over de nieuwbouw, in de loop van '72, spijt van krijgen.
Veldkamp was als interim-bestuurder aangesteld en besloot begin '73 het bestuur uit te breiden met drs. Drechsel. 'Hij herinnert zich W. Drechsel uit de tijd dat beiden in Den Haag werkten. Drechsel lijkt hem en Middelhuis uitstekend geschikt als conflictmanager. (...) Drechsels reputatie met betrekking tot het Maagdenhuisconflict schaadt hem in de ogen van Veldkamp en Middelhuis zeker niet: 'de zachte sector heeft een harde jongen nodig' (Rosenthal: 318).
Veldkamp moet gedacht hebben dat Drechsel over genoeg ervaring met roerige studenten beschikte om Muller zo nodig een kopje kleiner te kunnen maken: Drechsel was ten tijde van de Maagdenhuisbezetting de universiteitsbestuurder die de contacten met de politie onderhield en de ontruiming regelde.
Carel Muller reageerde aanvankelijk nogal laconiek op de benoeming: 'Ach, elk gezin heeft er een moeilijk karakter bij' (Rosenthal: 318).
Joop van Tijn sloeg op 10 maart in Vrij Nederland alarm. Hij herinnerde aan het 'Zwartboek Maagendhuis' en sprak er zijn bevreemding over uit dat juist Drechsel met het kwetsbare Dennendal was belast. 'De laatste maanden speelden zich in een heilloze konfliktsfeer af, voorzover hij zich niet onledig hield met het kreëren van steeds ingewikkelder funkties voor zichzelf en het streven naar salarisverhoging', aldus Van Tijn over de man die tot '71 kanselier-directeur van het Maagdenhuis was. Van Tijns collega's namen het houtje in september over toen Drechsel zijn kompaan uit de Maagdenhuisperiode, prof. Wiegersma, in het bestuur wilde halen.
Het zou nog driekwart jaar duren voordat in het tweede conflict de climax kwam. Toen was de geest van polarisatie binnen het kabinet zo ver uit de fles dat de sociaal-democraten tandenknarsend moesten toezien hoe het paviljoen werd ontruimd. Maar slikken deden ze het, en Den Uyl nam de verantwoordelijkheid, hoewel hij van 'een persoonlijke nederlaag' repte. In hoeverre sprake was van een nederlaag tegenover toenmalig minister van justitie en vice-premier Van Agt - zijn tegenstrever binnen het kabinet - of van een nederlaag van minister Vorrink tegenover haar staatssecretaris Hendriks, of van de linkervleugel binnen de PvdA tegenover de rechtervleugel, is nooit helemaal opgehelderd. (Bootsma en Breedveld kiezen in hun boek voor behandeling van de Bloemenhove-zaak boven de Dennendal-affaire met het argument dat 'Bloemenhove' qua politieke scheidslijnen 'enigszins vergelijkbaar' is met 'Dennendal' - Bootsma,Breedveld: 9.)

Vast staat dat het paviljoen nooit ontruimd had mogen worden. De ontwikkelingen op Dennendal vormden niet alleen de belichaming van alles waar het kabinet-Den Uyl voor op de bres heette te staan, er werd met de ontruiming een taboe doorbroken dat vergelijkbaar is met het verbod op abortus in de zesde maand. Je zet als samenleving geen politiegeweld in tegen een tehuis van verstandelijk en lichamelijk gehandicapte mensen, hun ouders en verzorgers, tenzij daar extreem dringende redenen voor zijn. Dat doe je niet in 2000 en dat deed je niet in 1974. Dat die redenen er op het vlak van verzorging niet waren en de ontruiming een exclusief politiek karakter had, kan worden geconcludeerd uit bestudering van het verloop van de affaire, het maandenlange uitstel van de ontruiming en de verklaringen van de inspectie.
Wij hadden geen stakingsrecht, het bestuur en de autoriteiten die het machtigden hadden geen ontruimingsrecht. Zo simpel was het en vanuit die positie had in het belang van alle betrokkenen en vooral de Dennendalpupillen verder moeten worden gewerkt.
Dat het uiteindelijk toch zover kwam is grotendeels te wijten aan een aanval van extreme blindheid: bij de bestuurders die koste wat het kost een conflict wilden winnen, bij rechtse politici die de grenzen van hun machtsspel uit het oog verloren, en bij linkse politici die bang waren hun machtspositie te verliezen.

Hans Grimm, april/mei 2000
('ex-Middelenman' paviljoen Lorentz)