HOME - INHOUD - TERUG - VOLGENDE
EEN MOOIE SNEEUWBAL: 4.1: Op de grens van de '60/'70's
jouw foto hier
Dylan-Vinkenoog-Richards-Kerouac-Jagger
Problemen van woordvoerderschap
John Jansen van Galen stelde in de Haagsche Post dat het 'mythische tijdperk de jaren zestig' in 1965 begon en zijn eindpunt ergens bereikte tussen de ontruiming van Dennendal in juli 1974 en de slag om de Nieuwmarkt in maart 1975 (HP: 2-12-1979).
Coen Tasman typeert de Kabouterbeweging met 'de happenings van Robert-Jasper Grootveld, de ludieke acties van Provo bij het Lieverdje (...) de subculturele uitingen van langharige, hasjiesj rokende en naar popmuziek luisterende jongeren, (...) de Vietnamdemonstraties, de democratiseringsacties van de studentenbeweging en ten slotte het uitdagende optreden van Dolle Mina'.
De beweging had echter ook sterk een internationaal karakter. Naast Aloha en Hitweek werd de Rolling Stone gelezen. En uiteraard was vooral de popmuziek hét medium waarmee de culturele overdracht plaatsvond. En er waren de voorlopers: de beatnik-generatie met schrijvers als Jack Kerouac en in Nederland een vijftiger als Simon Vinkenoog, die met zijn toenmalige vrouw Reineke midden jaren zestig hof hield in de hippe, trippende sien van Amsterdam.
Een van de belangrijkste kenmerken was het anti-autoritaire 'don't follow leaders' van Bob Dylan. Persoonsverheerlijking was taboe. Dat wil niet zeggen dat iemand met een sterke visie geen verering en goeroe-itis kon opwekken. Tasman merkt op dat Carel Muller 'met zijn rustige, doordringende blauwe ogen, grijsblonde baard en lange haren tot over zijn schouders (...) een profetische indruk' maakte. De media-aandacht voor Mullers persoon was af en toe zo overstelpend dat het er alle schijn van had dat links-alternatief Nederland in hem zijn ideale goeroe zocht. Dat leiderschap leidde echter ook onmiddelijk tot pogingen het te ontmantelen. Carel zou vooral in het tweede conflict veelvuldig aan dezelfde soort kritiek bloot staan als Roel van Duyn, die volgens Tasman als 'opperkabouter' door zowel mede-Kabouters als buitenstaanders herhaaldelijk op zijn 'publiciteitsgeile egotripperij' werd aangesproken (Tasman: 9,92,93,284).